Insecten

  • AFDRUKKEN
  • VERSTUREN

Wat is een insect

Insecten zijn een diersoort die onder de geleedpotigen vallen. Het dierenrijk is verdeeld in gewervelde en ongewervelde dierensoorten. Ongewervelde dieren hebben geen wervelkolom of ruggengraat. Alle dieren uit de groep geleedpotigen zijn ongewervelde dieren, daarnaast zijn de koudbloedig en hebben ze een uitwendig skelet. Koudbloedig wil zeggen dat ze zelf geen eigen lichaamswarmte produceren. Insecten, spinnen, duizendpotigen en kreeftachtigen horen bij de groep geleedpotigen.

Er zijn zoveel verschillende soorten insecten, wel meer dan een miljoen, dat ze de grootste groep uit het dierenrijk zijn. En dan denken wetenschappers dat er nog miljoenen insecten zijn die nog niet eens ontdekt zijn. Daarom zie je dus zoveel insecten in de lucht en op de grond. Er leven zelfs insecten in het water, al zijn dat er niet zo heel veel.

Het is niet bekend wanneer insecten ontstaan zijn, maar dat ze er al heel lang zijn is duidelijk als je weet dat er fossielen van insecten bestaan die meer dan 350 miljoen jaar oud zijn.

Hoe ziet een insect er uit?

Insecten zijn er in vele vormen en maten, toch hebben ze een aantal dingen met elkaar gemeen. Hier kun ook aan zien dat het een insect is.

Het lijf bestaat uit 3 delen. De kop, het borststuk en het achterlijf. Bij sommige insecten is dit heel duidelijk te zien, de mier bijvoorbeeld. Maar bij de kever bijvoorbeeld is dit veel lastiger, daar zitten de 3 delen zo dicht tegen elkaar aan dat ze wel één lijken.
Een insect heeft altijd 6 poten.
Een insect heeft ook altijd een pantser.

De kop van een insect bestaat uit ogen, voelsprieten en een boven- en onderkaak. De ogen van een insect zijn meestal facet ogen, dit zijn ogen die zijn samengesteld uit heel veel afzonderlijke oogjes. Het kan ook zijn dat een insect puntogen heeft, deze zitten bovenop het kopje en kunnen alleen licht en donker waarnemen.
In de voelsprieten bevinden zich meestal de smaak- en reukzintuigen en soms kunnen ze er ook geluiden mee horen.
De kaakdelen zijn het kauworgaan van de insect, hiermee kan hij likken, zuigen of kauwen en bijten. Zo krijgt hij zijn voedsel binnen.
De kaakdelen bestaan uit een boven en/of onderkaak.
Het borststuk zit in het midden van het lijfje. Hier zitten de pootjes en de vleugels.
Bijna alle insecten hebben vleugels, sommige insecten hebben wel vleugels maar kunnen er niet meer mee vliegen. Vele insectensoorten kunnen wel vliegen, de wesp en de mug bijvoorbeeld. Insecten zijn de enige ongewervelde dieren die kunnen vliegen.
Een insect heeft altijd zes poten, dat is de reden waarom een spin geen insect is. Die heeft namelijk acht poten. Sommige insecten lijken er maar 4 te hebben, maar dan zijn de twee voorste pootjes omgevormd tot grijpklauwen.

Het achterlijf, hier zitten de organen. Het spijsverteringsysteem en de voortplantingsorganen kun je hier vinden. Ook zit hier een groot deel van hun ademhalingssysteem. Een insect heeft geen longen zoals wij. Hij haalt adem via héél kleine gaatjes in zijn huid, ook wel stigma genaamd. In zijn achterlijf zitten veel kleine buisjes die allemaal met elkaar verbonden zijn, dit noemen we de tracheeën. Via de stigma komt de zuurstof in de tracheeën terecht en die transporteren de zuurstof naar de cellen.

Het pantser is eigenlijk een uitwendig skelet die dient ter bescherming van het lichaam van het insect. Het pantser bestaat uit een stof die heet, chitine. De chitine is erg stevig en zorgt ervoor dat het insect goed beschermt is. Ook weegt chitine bijna niets, hierdoor kan het insect beter vliegen.

1-Achterlijf
2-Borststuk
3-Kop
4-Kaakdelen
5-Voelsprieten
6-Ogen

Voortplanting en ontwikkeling

Voor de voortplanting van insecten zijn meestal een mannetje en een vrouwtje nodig. Het mannetje probeert het vrouwtje te lokken, als het vrouwtje onder de indruk is zullen ze gaan paren. Tijdens het paren worden de eitjes, die het vrouwtje bij zich draagt, bevrucht. Bij sommige insecten is het paren een waar schouwspel, de paringsdans van de waterjuffer bijvoorbeeld.
Er zijn overigens ook insecten die niet perse een mannetje nodig hebben om de eitjes te bevruchten. Het vrouwtje van de bladluis is een van de insecten die het namelijk helemaal zelf kan. Dit noemen we maagdelijke voortplanting.

Als de eitjes bevrucht zijn zal het vrouwtje ze achterlaten op een plaats waar veel voedsel te vinden is. De jonge insecten zullen namelijk erge honger hebben als zij een paar weken later uit de eitjes komen kruipen.

Bijna alle insecten groeien alleen op, zonder ouders die voor ze zorgen. Dit is geen probleem want, ze zijn al meteen erg zelfstandig en kunnen goed voor zichzelf zorgen. Alleen bijen, wespen en mieren blijven in het tot ze volwassen zijn.

Er zijn verschillende manieren waarop een insect zich kan ontwikkelen,

Volledige gedaanteverwisseling

Eitje – Larve of Rups – Pop – Imago

De meeste insecten hebben een volledige gedaanteverwisseling, holometabole ontwikkeling. Dit wil zeggen dat het insect dat uit het eitje komt in niets lijkt op het volwassen insect, de imago.
In dit geval noemen we het insect dat uit het eitje komt een larve of rups. Vlinders en motten komen voort uit rupsen. Vliegen, muggen en kevers zijn bijvoorbeeld drie soorten insecten die voortkomen vanuit larven.
De larve of rups zal meteen veel gaan eten en groeien, maar omdat de huid van de larve of rups niet meegroeit zal hij met regelmaat vervellen. Tot het moment dat de larve of rups volgroeid is, dan gaat hij een goed plekje zoeken waar hij zich kan vastmaken aan een tak of plant. Hij gaat nu een stevig omhulsel bouwen waar hij de komende weken zichzelf kan ontwikkelen, dit noemen we een pop. De pop biedt bescherming aan de larve of rups omdat het tijdens de gedaantewisseling erg kwetsbaar is. Na enkele weken is het insect klaar om uit de pop te breken, het lijkt in niet meer op de larve of rups die in de pop verdween. Nu is het insect volwassen en klaar om uit te vliegen.

Onvolledige gedaanteverwisseling

Eitje – Nimf – Imago

Er zijn ook insecten die al een beetje lijken op de imago, libellen, sprinkhanen en krekels bijvoorbeeld. Bij deze insecten komt er geen larve of rups uit het eitje maar een Nimf. Deze zal telkens vervelen tot hij geslachtsrijp is. Pas bij de laatste vervelling zal het vleugels hebben. Deze insecten hebben een onvolledige gedaanteverwisseling, de hemimetabole ontwikkeling.

Verdediging en bescherming

Insecten zijn klein en dus vaak een lekker hapje voor andere dieren. Ze hebben veel natuurlijke vijanden. Reptielen, vogels en amfibieën bijvoorbeeld.
Vanwege hun geringe grootte zullen insecten zich niet zo snel verdedigen, ze zullen zich eerder verstoppen of weglopen. Maar insecten zijn slim en weten zichzelf goed te beschermen. Dit doen ze op verschillende manieren.

Opgaan in de achtergrond, ook wel camoufleren genoemd. Insecten als vlinders en sprinkhanen bijvoorbeeld, die zijn hier erg goed in. Door hun kleur aan te passen aan de planten of bloemen waar ze tussen leven. Probeer maar eens een groene sprinkhaan te vinden in het groene gras, dat valt nog niet mee! Dit noemen ze cryptische kleuring. Het grote nadeel van deze vorm van camouflage is dat het insect moet blijven zitten waar hij zit. Zodra bijvoorbeeld de vlinder wegvliegt van de bloem is het meteen zichtbaar voor de roofdieren.

De zogenaamde stokinsecten zijn misschien wel het allerbest in camoufleren. Wandelende takken en wandelende bladeren bijvoorbeeld, zij lijken zoveel op hun omgeving dat ze niet eens opvallen wanneer zij het blad of de struik waar ze leven zouden verlaten. Een wandelend blad bootst precies de kleur, vorm en zelfs de aderen van de bladeren na. Dit noemen we mimesis. Mimesis is de kunst van het nabootsen van de werkelijkheid.
Zo heb je ook rupsen die eruit zien als vogelpoep, zo worden ze meestal met rust gelaten en kunnen ze leven in de open lucht.
Sommige insecten vermommen zich in iets in iets ‘engs’, ook wel mimicry genoemd. Felle kleuren staan onder de insecten vaak bekend als giftig, het is dus voor de vijand van de insecten het best om deze niet te eten.
Een zweefvlieg met de kleuren van een wesp zal niet zo snel aangevallen worden bijvoorbeeld. De monarchvlinder heeft geen lekker smaak en daarom worden zij niet gegeten door de vijand. Doordat de onderkoning erg op de monarchvlinder lijkt worden ook zij vaak met rust gelaten.

Soms worden de kleuren pas zichtbaar wanneer het insect wegvliegt. Of ze hebben grote oog-achtige vlekken op hun vleugels, dan lijken ze groter dan ze daadwerkelijk zijn door de ‘grote ogen’ die zichtbaar worden zodra ze hun vleugels spreiden.

Toch zijn er ook insecten die zichzelf wel zullen verdedigen als er gevaar dreigt. Bijen, hommels en wespen zullen steken met hun angel en zullen gif achterlaten. Een mier kan bijten en gif spuiten en kevers willen ook nog weleens bijten als ze zich erg bedreigt voelen.

Zijn insecten zo belangrijk?

Hoewel we insecten vaak eng vinden, of vies en lastig, zijn ze toch erg belangrijk in de levenscyclus. Insecten zijn bijvoorbeeld de opruimers van de natuur, ze eten verrot voedsel en kadavers op. Zelf zijn ze dan weer voedsel voor andere dieren op de aarde.
Ook zorgen de insecten ervoor dat de bloemen en gewassen worden bestoven. Zo worden bijen en hommels bijvoorbeeld ingezet door tuinders om het gewas te bestuiven. Zonder bijen en hommels zouden wij bijvoorbeeld geen aardbeien of appeltjes kunnen eten!
In het filmpje hieronder wordt het belang van insecten uitgelegd.